Engels : Nederlands the environment = het milieu fuel = brandstof flavour = smaak organic gardening = biologisch tuinieren soil = bodem / grond / aarde chemicals = chemicaliƫn crop = oogst damage = beschadigen dustbin = afvalbak weeds = onkruid bottom = bodem wet = nat damp = vochtig contents = inhoud flower bed = bloembed lettuce = sla independent = onafhankelijk understand - understood - understood = begrijpen - begreep - begrepen progress = vooruitgang attention = aandacht tackle = aanpakken threaten = bedreigen depend on = afhangen van / hangen af van exist = bestaan dig - dug - dug = graven - groef - gegraven target / goal = doel / doelstelling latest figures = jongste cijfers on behalf of = namens emergency = noodsituatie vanish / disappear = verdwijnen tour = tocht accuse = beschuldigen skin = huid bone = bot rainforest = regenwoud remain = overblijven permit = vergunning persuade = overhalen / overtuigen threat = bedreiging enemy = vijand swallow = slikken surface = oppervlak survive = overleven harmless = ongevaarlijk support = steunen probably = waarschijnlijk the countryside = het platteland rewarding = voldoening gevend / de moeite waard rely on = rekenen op / op rekenen rare = zeldzaam