Engels : Nederlands exercise = lichaamsbeweging semi-final = halve finale beat - beat - beaten = verslaan - versloeg - verslagen opponent = tegenstander tournament = toernooi player = speler million = miljoen competition = competitie cycling = wielrennen competitors = deelnemers champion = kampioen shot = schot event = evenement early = vroeg stadium = stadion seat = zitplaats table tennis = tafeltennis gym = sportzaal equipment = apparatuur weights = gewichten goal = doel save = besparen captain = aanvoerder trust = vertrouwen position = positie share = delen game / match = wedstrijd baseball = honkbal win = winnen react = reageren injury = blessure personal = persoonlijk / persoonlijke businessman = zakenman championship = kampioenschap indoors = binnen in een gebouw / binnen outdoors / outside = buiten