Engels : Nederlands
example = voorbeeld
painting = schilderij
village = dorp
skin = huid
poor = arm
sell = verkopen
push = duwen
air = lucht
feather = veer
wood = hout
scissors = schaar
cut = knippen
piece = stukje
glad / happy = blij
button = knop
show = laten zien
remove = verwijderen
as well = ook
light = licht
dark = donker
hold = vasthouden
face = gezicht
plate = bord
degree = graad
sit = zitten
word = woord
just = net
say = zeggen
follow = volgen
move = bewegen
ear = oor
now and then / sometimes = af en toe
about = ongeveer
line = streep
under = onder
head = hoofd
body = lichaam
win = winnen
rope = touw
often = vaak
good looking / handsome = knap
expensive = duur