Engels : Nederlands age = leeftijd also = ook cloudy = bewolkt last week = vorige week light = licht month = maand small = kleine sunny = zonnige the weather = het weer beach = strand chance = kans change = veranderen dry = droog egg = ei Good luck! = Succes! heavy = zwaar rain = regenen windy = winderig write down = opschrijven afraid / scared = bang earn = verdienen fall = vallen future = toekomst jump = sprong / springen phone / call = bellen say = zeggen All right. / Fine. / OK. / Alright. = Prima. car = auto marry = trouwen met rich / wealthy = rijke strong = sterke