Engels : Nederlands believe = geloven agree = mee eens zijn big = groot / hoog boring = saai country = land funny = grappig happy / glad = blij hot = warm leave = weggaan like / enjoy = leuk vinden / lekker vinden meet = ontmoeten news = nieuws phone / call = bellen read = lezen take = nemen / meenemen teacher = leraar tell = vertellen text = sms'en travel = reizen world = wereld year = jaar wife = vrouw / echtgenote bedroom = slaapkamer brother = broer friend = vriend / vriendin game = spel garden = tuin girl = meisje great = geweldig live = wonen movie = film listen = luisteren parents = ouders play = spelen sister = zus speak = spreken tall = groot write = schrijven age = leeftijd bird = vogel birthday = verjaardag dog = hond family = gezin friendly = vriendelijk hair = haar homework = huiswerk love = houden van / graag doen send = sturen / versturen singer = zanger father / dad = vader now = nu American = Amerikaans English = Engels forget = vergeten go = gaan mom / mum / mother = moeder please = alsjeblieft / alstublieft too / also = ook