Engels : Nederlands
cow = koe
push = duwen
weather = weer
adult = volwassene
bread = brood
breakfast = ontbijt
bull = stier
butter = boter
catch = vangen
dangerous = gevaarlijk
egg = ei
hurt = pijn doen
jump = springen
money = geld
pay = betalen
ride a horse = paardrijden
skill = vaardigheid / kunde
speed = snelheid
throw = gooien
tired = moe
turn = draaien
yesterday = gisteren
apologise = excuses aanbieden
button = knop
change = veranderen
chewing gum = kauwgom
couple = paar
cute = schattig
empty = leeg
food = eten
follow = volgen / opvolgen
kick = schop
leave = laten liggen
left = links / linker
press = drukken
pull = trekken
relax = ontspannen
rule = regel
toe = teen
afraid = bang
champion = kampioen
chin = kin
meat = vlees
milk = melk
painful = pijnlijk
power = kracht
quiet = stil
soccer = voetbal
steal = stelen
suddenly = plotseling
time = keer
touch = raken / aanraken
wear = dragen
awesome / fantastic = fantastisch
be good at = goed zijn in
brilliant = geniaal / briljant
inside = binnen
last night = gisteravond
lose = verliezen
often = vaak
rain = regenen