Engels : Nederlands area = buurt bargain = koopje bike = fiets broken = kapot carrying case = draagtas choice = keuze / keus closed = gesloten / dicht colourful = kleurige / kleurig decide = beslissen disabled = invalide dish = maaltijd / gerecht driver = chauffeur equipment = apparatuur escalator = roltrap ground floor = begane grond hold up = omhoog houden ice cream = ijs jewellery = sieraden landscape = landschap mall = winkelcentrum mean = bedoelen memory = geheugen men and women = mannen en vrouwen menswear = herenkleding off = korting offer = aanbieding purchase = aankoop say = zeggen said = zei / gezegd scarf = sjaal sell = verkopen sold = verkocht stall = kraam / kraampje suit = staan tell = vertellen told = vertelde / verteld There's no point. = Het heeft geen zin. try on = passen wrap = inpakken