Engels : Nederlands at least = tenminste avoid = vermijden be thirsty = dorst hebben combine = combineren equipment = apparatuur / apparaten / uitrusting goal post = doelpaal hate = een hekel aan hebben injury = blessure instead of = in plaats van invent = uitvinden level = niveau neighbour = buurman / buurvrouw proper = juist / goed / toepasselijk regular = regelmatig stairs = trap straight = recht unhealthy = ongezond become = worden chest = borst gear = spullen instructor = instructeur lie = liggen rent = huren shoulder = schouder solution = oplossing strengthen = sterker maken stretch = uitrekken tie = vastbinden waist = middel weapon = wapen work out = trainen workout = conditietraining appointment = afspraak bottom = onderkant break = breken foot = voet gradually = geleidelijk amazing = ongelofelijk back = rug especially = vooral exercise = oefening / oefenen / trainen experience = ervaring female = vrouwelijk gym = sportschool / fitnessruimte healthy = gezond increase = verbeteren / vergroten lift = optillen male = mannelijk muscle = spier press = drukken op pull = trekken push = drukken save = sparen stomach = maag