Engels : Nederlands access to = toegang tot attach = vastmaken attendant = bediende / knecht booming = bloeiend civilization = beschaving collar = kraag common = gemeenschappelijk / gedeeld conditions = omstandigheden cuisine = keuken date back = stammen uit deposit = aanbetaling display = tonen emperor = keizer exploit = uitbuiten / misbruik maken eye-opener = openbaring feel pity for = medelijden hebben met flood = onder water zetten fund = financieren guide book = gids / reisgids heritage = erfgoed ignorant = onwetend illiteracy = analfabetisme in memory of = ter nagedachtenis aan inadequate = ontoereikend / ongeschikt interfere with = belemmeren iron = strijken maintain = onderhouden modest = bescheiden operate = bedienen penetrate = doordringen / binnendringen pillow cover = kussensloop poverty = armoede preserve = beschermen / bewaren prior to = voorafgaand aan recognize = erkennen refundable = kan worden terugbetaald remarkable = opvallend roam = rondzwerven / dwalen sculpture = beeldhouwwerk sew = naaien shawl = omslagdoek simply = gewoon skip = overslaan slum = sloppenwijk / krottenwijk species = soort spice = kruid stir = roeren struggle with = worstelen met survive = overleven threaten = bedreigen trade = verhandelen vast = enorm / enorm groot wipe = wrijven wrap around = winden om