Engels : Nederlands drop = laten vallen pregnant = zwanger divorced = gescheiden mood = stemming train = trainen pressure = druk several = verscheidene rumour = gerucht office = kantoor magazine = tijdschrift skill = vaardigheid fact = feit effort = moeite umbrella = paraplu up until = tot en met secret = geheim encourage = aanmoedigen appear = verschijnen broadcast = uitzenden celebrity = beroemdheid present = presenteren permission = toestemming watch = horloge second = seconde warehouse = pakhuis bowl = kom entertain = vermaken Santa Claus = de Kerstman guide = gids Japanese = Japans amusing = vermakelijk confused = in de war pay attention to = opletten type = soort whisper = fluisteren ever = ooit singer = zanger producer = producent award = prijs general = algemeen move = ontroeren deserve = verdienen in particular = met name record label = platenmaatschappij winner = winnares pass on = doorgeven kind = aardig phone = bellen totally = helemaal tough = ruw cheers = bedankt turn up = komen opdagen what it all boils down to = waar het in het kort op neerkomt In a nutshell = Kort samengevat You've made my day = Mijn dag kan niet meer stuk atmosphere = sfeer