Engels : Nederlands
bereiken = achieve
over = across
zowaar = actually
doel = aim
mee = along
verbieden = ban
verzorgingstehuis = care home
inzamelen = collect
gewone = common
wedstrijd = competition
zelfvertrouwen = confidence
zelfverzekerd = confident
verwarren = confuse
gevolgen = consequences
beschouwen als = consider
gesprek = conversation
wreed = cruel
duisternis = darkness
naar beneden = downwards
aarde = earth
ook niet = either
materiaal = equipment
medelijden hebben met = feel sorry for
pleegzorg = foster care
brandstof = fuel
gloeien = glow
streng = harsh
slaan = hit
ziekte = illness
onder de indruk van = impressed with
ter nagedachtenis aan = in memory of
wet = law
been = leg
spieren = muscles
ondeugend = naughty
bezig = occupied
biologisch = organic
mogelijkheden = possibilities
openbaar vervoer = public transport
straffen = punish
studiebeurs = scholarship
gevoel van eigenwaarde = self-esteem
wolkenkrabber = skyscraper
oplossen = solve
bejaarden = the elderly
problemen = trouble
niet in staat = unable
stedelijke = urban
gewelddadig = violent
verkeerd = wrong
Hoogachtend, = Yours faithfully,