Engels : Nederlands
object = voorwerp
exhibition = tentoonstelling
develop = ontwikkelen
fly = vliegen
bomb = bom
driver = chauffeur
tools = gereedschap
string = touw
brush = kwast
paint = verf
clear = helder
tape = vastplakken
tie = vastbinden
previous = eerdere
dry = drogen
make up = bedenken
recipe = recept
imagination = verbeelding
confident = vol zelfvertrouwen
firstly = ten eerste
secondly = ten tweede
try out = uitproberen
worldwide = over de hele wereld
chapter = hoofdstuk
contribution = bijdrage
publisher = uitgever
on sale = te koop
bookshop = boekhandel
surprise = verrassen
fiction = fictie
primary school = basisschool
worry = zorg
breath = adem
result = uitslag
typical = typisch
wonder = zich afvragen
whole = heel
touch = aanraking
weak = zwak
range = scala
inspiring = inspirerend
director = regisseur
acrobat = acrobaat
rehearse = repeteren
photographer = fotograaf
take shots = foto's nemen
choir = koor
rapid = snel
secondary education = middelbaar onderwijs
victim = slachtoffer
fake = nep
look up = opzoeken
unemployed = werkloos
guide = gids
staff = personeel