Engels : Nederlands to write off = afschrijven to scare = bangmaken in particular = in het bijzonder participant = deelnemer aim = doel formula = formule housework = huishoudelijk werk insight into = inzicht in shelf = legplank charity = liefdadigheidsinstelling to attend school = naar school gaan inevitable = onvermijdelijk to redecorate = opnieuw inrichten convinced = overtuigd to cope = zich weten te redden naughty = stout carpentry = timmeren yet = toch / niettemin access to = toegang tot skill = vaardigheid variety of = verscheidenheid aan voluntary = vrijwillig value = waarde independent = zelfstandig to tackle = aanpakken alert = alarm offending = beledigend policy = beleid particular = bepaalde concerned = bezorgd to block = blokkeren to tolerate = toestaan faith = geloof devastated = hevig ontdaan peers = leeftijdgenoten to supply = leveren male = man / mannelijk emphasis = nadruk to develop = ontwikkelen to be open to = openstaan voor to bully = pesten to occur = plaatsvinden wrist = pols frequent = regelmatig to text = sms'en common = veel voorkomend similar = vergelijkbaar / dezelfde to provide = verschaffen to settle down = gewend raken tough = hard to become fed up with = iets zat worden / ergens genoeg van krijgen rural = landelijk to bother = lastigvallen failure = mislukkeling / mislukking to conquer = overwinnen numerous = talrijk to broaden = verbreden / verruimen to bet = wedden to pay attention to = aandacht schenken aan to serve = bedienen to grab = graaien to fancy = leuk vinden / vallen op waist = middel to upset = overstuur maken gossip = roddel upsetting = schokkend / verstorend phone voucher = telefoonkaart to be on the increase = toenemen to unwrap = uitpakken to be injured = verwond raken disgusting = walgelijk it's no use = het heeft geen zin horrified = met afschuw vervuld to emphasise = benadrukken / beklemtonen capable = bekwaam / begaafd to regard as = beschouwen als strain = druk average = gemiddelde impressive = indrukwekkend feature = kenmerk bound to = wel moeten to emerge = tevoorschijn komen barely = nauwelijks environment = omgeving performance = prestatie to praise = prijzen / loven to be due = verwacht op / over bepaalde tijd to progress = vooruitgaan / vorderen gain = winst to sigh = zuchten to attract = aantrekken to attend = bijwonen intention = bedoeling host family = gastgezin conduct = gedrag community = gemeenschap to feel at ease = je op je gemak voelen subject = schoolvak drama club = toneelclub exchange = uitwisseling to sort out = aanpakken en oplossen with reference to = naar aanleiding van specific = bepaald / specifiek requirement = eis appropriate = geschikt / passend school of Higher General Secondary Education = havo site = plaats / plek to improve = verbeteren according to = volgens full board = volpension foreign languages = vreemde talen