Engels : Nederlands accessibility = toegankelijkheid to accomplish = volbrengen / bereiken to address = aanpakken administrator = iemand van de leiding / leidinggevende alienated = vervreemd alienation = vervreemding anonymity = naamloosheid / anonimiteit antidote = middel tegen negatieve effecten / tegengif anxiety = gevoel van zenuwachtigheid en bezorgdheid / angst / bezorgdheid arbitrary = willekeurig authentic / genuine = echt beyond = verder dan boundary = grens / landgrens compassionate = meelevend / begripvol comprehensive = veelomvattend / uitgebreid to conduct = leiden to contribute to = bijdragen aan to define = omschrijven dignity = waardigheid educator = onderwijsdeskundige / onderwijskundige findings = conclusies gesture = gebaar guidelines = richtlijnen to heighten = verhogen imposition = oplegging to inflict = iemand laten lijden intervention = tussenkomst issue = nummer the late = wijlen to lessen = verkleinen / verminderen likelihood / probability = waarschijnlijkheid to nourish = voeden to observe = opmerken to nurture = iets helpen ontwikkelen outburst = uitbarsting to feel overwhelmed by something = zich overvallen voelen door iets to recall = herinneren renowned = beroemd en gerespecteerd / gerespecteerd en beroemd to reside = wonen to resort = zijn toevlucht nemen solely = slechts to strive for = streven naar thus = aldus transgression = overtreding well-being = welzijn / gezondheid en geluk to appreciate = waarderen detention = nablijven to distract somebody = afleiden to draw up = opstellen to moan = klagen / jammeren to neglect = verwaarlozen to adapt = aanpassen aan / zich aanpassen aan to board = in de kost zijn / in de kost gaan to equip = uitrusten / toerusten registered = gediplomeerd