Engels : Nederlands to blunt = afzwakken / doen afnemen tremor = beving / trilling influx = toevloed / het binnenstromen to replenish = aanvullen conveyer belt = lopende band / transportband ominous = onheilspellend to blare = brullen / galmen (onplezierig geluid) / galmen to confer = verlenen / overleggen death toll = aantal doden to dispel = verdrijven (van een bepaald gevoel, geloof) / verdrijven to gain a foothold = vaste voet krijgen at our peril = voor eigen risico rabid = hondsdol / razend to sweep the country = teisteren wart = wrat to enunciate = bekendmaken en uitleggen / iets bekendmaken en uitleggen to convey = (gedachte, gevoel of idee) bekendmaken / bekendmaken polling data = gegevens uit een opiniepeiling bemused = verbijsterd / in de war chemistry = geheimzinnige werking / chemie durable = duurzaam hallmark = kenmerk / waarmerk telling = treffend trade-off = wisselwerking to wear one’s heart on one’s sleeve = van je hart geen moordkuil maken willy-nilly = ongewild / onvermijdelijk nobility = voortreffelijkheid to decree = officieel besluiten (door de regering) / officieel besluiten breach = niet nakomen to inflict / to inflict on somebody = opleggen / iemand iets opleggen / iemand opleggen judgemental = te snel mensen bekritiseren to extradite = uitleveren all-embracing = allesomvattend to burn the midnight oil = 's nachts werken of studeren to cut to the chase = terzake komen to drive a hard bargain = keihard onderhandelen to have a bone to pick with somebody = met iemand een appeltje the schillen hebben to make a mountain out of a molehill = van een mug een olifant maken somebody bites the dust = iemand valt / iemand sneuvelt something bites the dust = iets mislukt / iets sneuvelt to sort = sorteren