Engels : Nederlands to play a sport = aan sport doen furthermore = bovendien / verder moreover = bovendien participation = deelname however = echter first aid = eerste hulp to look forward to = ernaar uitzien om te growth = groei / toename rude = grof GP = huisarts increasingly = in toenemende mate / steeds meer headlines = krantenkoppen nevertheless = niettemin in spite of = ondanks reckless = roekeloos voucher = tegoedbon conventional = traditioneel challenge = uitdaging to intend to = van plan zijn om spare time = vrije tijd health insurance = ziektekostenverzekering to fall ill = ziek worden lighter = aansteker to write off = afschrijven to scare = bang maken to offend = beledigen aware of = bewust van apparently = blijkbaar to monitor = controleren (langere tijd) / controleren aim = doel crowded = druk branch = filiaal formula = formule armed robbery = gewapende overval violent = gewelddadig peer pressure = groepsdruk primarily = hoofdzakelijk current = huidig housework = huishoudelijk werk to abandon = in de steek laten in particular = in het bijzonder to decorate = inrichten to gain insight into = inzicht krijgen in petty crime = kleine wetsovertreding charity = liefdadigheidsinstelling waist = middel at least = minstens inevitable = onvermijdelijk remarkably = opmerkelijk to persuade = overhalen to be convinced of = overtuigd zijn van appropriate = passend / geschikt suburban = provinciaal (niet-stedelijk) / provinciaal shelves = schap (in een winkel) / schap pavement = stoep / trottoir naughty = stout / ondeugend carpentry = timmeren yet = toch / niettemin access to = toegang tot skill = vaardigheid confused = verward / in de war voluntary = vrijwillig to refuse = weigeren random = willekeurig independent = zelfstandig to cope with = zich staande houden to threaten = bedreigen quite = behoorlijk to reach = bereiken to involve = betrekken to claim = beweren obsessed with = bezeten van end in itself = doel op zich across the country = door het land by means of = door middel thousands of = duizenden to play a part = een rol spelen the day before yesterday = eergisteren to have in common = gemeen hebben in case of = in geval van Take it or leave it. = Graag of niet. bunch = groep heroic = heldhaftig heroine = heldin to recognise = herkennen It’s no use complaining. = Het heeft geen zin om te klagen. It’s all part of the game. = Het hoort er nu eenmaal bij. to embarrass = in verlegenheid brengen You’ve hit the nail on the head. = Je slaat de spijker op zijn kop. But still. = Maar toch. majority = meerderheid musician = muzikant to tend to = neigen level = niveau sign = ondertekenen originally = oorspronkelijk to shoot = opnemen upbringing = opvoeding in = over (+ periode) / over venue = plaats van optreden series = reeks / serie riches = rijkdom fame = roem talented = talentvol to run out of = tekortkomen for the sake of = ten behoeve van / omwille van to release = uitbrengen exception = uitzondering election = verkiezing to suppose = veronderstellen phenomenon = verschijnsel especially = vooral condition = voorwaarde / aandoening whining = zeuren to feel like = zin hebben om as well as = zowel ... als to pay attention to = aandacht besteden aan to report / to report a theft = aangeven / aangifte doen terrifying = afschuwelijk as a result of that = als gevolg daarvan familiar with = bekend met library = bibliotheek to attend = bijwonen theft report form = formulier voor aangifte van diefstal host family = gastgezin witness = getuige to get used to = gewend raken aan I've been robbed of = ik ben beroofd van after all = immers contents = inhoud surroundings = omgeving circumstances = omstandigheden to cover = omvatten / dekken / dekking bieden voor / dekken incredibly = ongelooflijk transfer = overplaatsing to consider = overwegen / denken aan through the post = per post to mark tests = proefwerken nakijken generous = royaal / gul backpack = rugzak stage = stadium / fase drama = toneel amazing = verbazingwekkend insurance company = verzekeringsmaatschappij to avoid = voorkómen to recommend = aanbevelen within = binnen (+ periode) / binnen That was the straw that broke the camel’s back. = Dat was de druppel die de emmer deed overlopen. to join = deelnemen aan It never rains but it pours. = Een ongeluk komt zelden alleen. The assignment is coming along fine. = Het gaat goed met de opdracht. There's no denying that … = Het valt niet te ontkennen dat … I’m in the fourth form. = Ik zit in de vierde klas. attend a school of Higher General Secondary Education = op de havo zitten as late as half past four = pas om half vijf writing skill = schrijfvaardigheid rather = tamelijk are you free from school = uit zijn van school to celebrate = vieren celebration = viering worth reading = waard om te lezen to contact = contact opnemen met valid = geldig inclusive of = inclusief in accordance with = in overeenstemming met to ensure = instaan voor / garanderen customer = klant with regard to = met betrekking tot / wat betreft failure = mislukking to notify = op de hoogte stellen obligation = plicht / verplichting policy = polis premium = premie claim = schadeclaim various = verscheidene satisfaction = voldoening