Engels : Nederlands to encourage = aanmoedigen to assume = aannemen to urge = aansporen exhausting = afmattend bruise = blauwe plek fuel = brandstof off = buiten / uit to be ahead of = voorliggen op shortly before = even voor mental = geestelijk well-suited = geschikt spirit = gevoel harbour = haven current = huidig breakdown = ineenstorting entrance = ingang physical = lichamelijk Prime Minister = minister-president abuse = misbruik harmless = ongevaarlijk to survive = overleven attempt = poging live = rechtstreeks pink = roze to flock = samenkomen harmful = schadelijk creature = schepsel voyage = tocht / reis to cheer = toejuichen to battle = vechten tegen boredom = verveling neglect = verwaarlozing tearful = vol tranen maturity = volwassenheid to gather = zich verzamelen care = zorg oxygen = zuurstof performer = artiest / uitvoerder except = behalve (uitgezonderd) / behalve apart from = behalve (uitgezonderd) / naast need = behoefte chief = belangrijkste / hoofd awareness = besef / bewustzijn to confirm = bevestigen to participate in = deelnemen aan cause / goal = doel to continue = doorgaan selfish = egoïstisch event = gebeurtenis / voorval community = gemeenschap to be hit by = geraakt worden door to witness = getuige zijn van result = gevolg large-scale = grootschalig including = inclusief / inbegrepen to raise = inzamelen / verhogen vulnerable = kwetsbaar member = lid to underestimate = onderschatten to support = ondersteunen / steunen survey = onderzoek uncommon = ongebruikelijk break = pause crew = team / bemanning challenge = uitdaging today's = van tegenwoordig to be compared to = vergelijken met / vergeleken met variety of = verscheidenheid aan adult = volwassene in particular = vooral / in het bijzonder to volunteer = vrijwillig iets doen value = waarde quite = zeer / heel to care for = zorgen voor decline = achteruitgang occasionally = af en toe primary school = basisschool reward = beloning to judge = beoordelen to achieve = bereiken celebrity = beroemdheid available = beschikbaar involved = betrokken to claim = beweren to contribute to = bijdragen aan to turn out = blijken (te zijn) / blijken things that matter = dingen die ertoe doen end in itself = doel op zich by means of = door middel van a 15-year-old boy = een 15-jarige jongen to play a part = een rol spelen the day before yesterday = eergisteren property = eigendom behaviour = gedrag to have in common = gemeen hebben fence = hek to recognize = herkennen It's part of the game. = Het hoort er nu eenmaal bij. aged 10 to 25 = in de leeftijd van 10-25 jaar impact = invloed annual = jaarlijks You've hit the nail on the head. = Je slaat de spijker op zijn kop. to complain = klagen matter = kwestie slight = licht / klein rude = lomp / onbeleefd majority = meerderheid musician = muzikant to approach = naderen to copy = nadoen extent = omvang subject = onderwerp education = onderwijs cause and effect = oorzaak en gevolg to put forward = opperen venue = plaats van optreden wealth = rijkdom gossip = roddel fame = roem flavour = smaak determined = vastbesloten waste = verkwisting especially = vooral lousy = waardeloos to refuse = weigeren to whine = zeuren to imagine = zich voorstellen / verbeelden to feel like = zin hebben om as well as = zowel ... als to determine = bepalen