Engels : Nederlands decline = achteruitgang occasionally = af en toe primary school = basisschool reward = beloning to judge = beoordelen to achieve = bereiken celebrity = beroemdheid available = beschikbaar involved = betrokken to claim = beweren to contribute to = bijdragen aan to turn out = blijken (te zijn) / blijken things that matter = dingen die ertoe doen end in itself = doel op zich by means of = door middel van a 15-year-old boy = een 15-jarige jongen to play a part = een rol spelen the day before yesterday = eergisteren property = eigendom behaviour = gedrag to have in common = gemeen hebben fence = hek to recognize = herkennen It's part of the game. = Het hoort er nu eenmaal bij. aged 10 to 25 = in de leeftijd van 10-25 jaar impact = invloed annual = jaarlijks goal = doel You've hit the nail on the head. = Je slaat de spijker op zijn kop. to complain = klagen matter = kwestie slight = licht / klein rude = lomp / onbeleefd majority = meerderheid musician = muzikant to approach = naderen to copy = nadoen extent = omvang subject = onderwerp education = onderwijs cause and effect = oorzaak en gevolg to put forward = opperen venue = plaats van optreden wealth = rijkdom gossip = roddel fame = roem flavour = smaak determined = vastbesloten waste = verkwisting especially = vooral lousy = waardeloos to refuse = weigeren to whine = zeuren to imagine = zich voorstellen / verbeelden to feel like = zin hebben om as well as = zowel ... als