Engels : Nederlands agitated = gestrest / nerveus beneficiary = belanghebbende convention = conferentie curative = genezend detached = objectief dispossession = onteigening encompassing = veelomvattend erase = wissen erode = uithollen expansion = uitbreiding / groei facilitate = vergemakkelijken / faciliteren gag = de mond snoeren host of = flink aantal imperative = verplichting imposition = oplegging incomprehension = onbegrip indigenous = inheems / oorspronkelijk influx = toevloed merge = fuseren omnipotence = almacht parochial = burgerlijk / kleinburgerlijk reciprocal = wederzijds transparent = duidelijk / helder unambiguous = eenduidig