Engels : Nederlands browse = bladeren certify = officieel verklaren commencement = aanvang / begin comprehend = begrijpen compulsive = dwangmatig convene = bijeenroepen deep-fry = frituren discharge = ontslaan eliminate = uit de weg ruimen entity = eenheid in default = in gebreke indemnify = schadeloosstellen issue = uitgeven liable = aansprakelijk mediation = bemiddeling originate = ontstaan paradoxical = tegenstrijdig / paradoxaal plummet = scherp dalen rectify = corrigeren / rechtzetten refund = terugbetaling regulations = voorschriften reverse side = achterzijde termination = beƫindiging vending machine = automaat / verkoopautomaat waive = afzien van affront = belediging begrudge = misgunnen commiseration = deelneming / medeleven delude = wijsmaken depict = beschrijven deprived = beroofd / onthouden discard = weggooien fallacy = misvatting gargantuan = enorm / reusachtig inexorable = onstuitbaar insistent = dringend jeopardise = in gevaar brengen muse = peinzen / mijmeren patronize = beschermen / te veel beschermen persist = volharden prudent = verstandig query = in twijfel trekken sanctimonious = schijnheilig scoop = binnenhalen shriek = gillen / krijsen squander = verkwisten subvert = ondermijnen toil = zwoegen whine = zeuren zenith = hoogtepunt assessment = beoordeling affiliate with = zich aansluiten bij amend = aanpassen / veranderen comprehensive / elaborate = uitgebreid / veelomvattend contemptuous = minachtend / kleinerend deviant = afwijkend disgraced = te schande gemaakt elevate = opwaarderen / verheffen exceed = overtreffen exert = uitoefenen exploration = verkenning flawed = gebrekkig host = gastvrouw zijn van / gastheer zijn van loathe = verafschuwen poll = opiniepeiling prone to = vatbaar voor quest for = zoektocht naar ratio = verhouding repentant = berouwvol review = bespreken revulsion = walging serene = kalm / rustig survey = ondervragen thrive = succes hebben acid = zuur altitude = hoogte assassination = moord assessor = taxateur choke = stikken crack = barsten / breken deity = godheid differentiate = onderscheid maken flawless = perfect / zonder gebreken incur = oplopen inedible = oneetbaar ingenious = knap gevonden / vernuftig jostle = duwen munch = kauwen offspring = nakomelingen / kinderen ominous = onheilspellend outraged = razend / woedend proclamation = bekendmaking punch = knippen / perforeren sweeping = ongenuanceerd / te algemeen track = nagaan / volgen tremor = trilling / schok tumble down = vallen / tuimelen unsubstantiated = niet bewezen amicable = vriendschappelijk attainable = haalbaar boundless = grenzeloos breach = breuk / contractbreuk complacent = zelfingenomen concede = toegeven dat confer = overleggen constitute = vormen contend = beweren convey = overbrengen core = kern / hart dispersal = verspreiding distort = verdraaien diverse = uiteenlopend file = indienen horrendous = afgrijselijk / schokkend judgemental = veroordelend mask = verhullen pervade = zich verspreiden door proficient = vaardig reckon with = rekening houden met wind up = belanden