Engels : Nederlands pineapple = ananas suspicion = achterdocht / argwaan physician = arts concern = bezorgdheid it was the last straw = dat was de laatste druppel decade = decennium remind of = doen denken aan loaf = een brood truthful = eerlijk see to it = erop toezien defect = fout / defect be fortunate = het geluk hebben peak = hoogtepunt latter = laatstgenoemde burden = last mob = lawaaiige menigte walk with a limp = mank lopen subway = metro sew = naaien newcomer = nieuweling practice makes perfect = oefening baart kunst flip = omslaan incomprehensible = onbegrijpelijk among other things = onder andere vomit = overgeven overwhelming = overweldigend gather = zich verzamelen / samenkomen embarrassment = schaamte / gêne strike = staking firmly = stellig / overtuigd trick question = strikvraag happen = toevallig zien endure = verdragen engaged = verloofd distressing = verontrustend process = verwerken comply with = voldoen aan major = groot / zeer belangrijk sigh = zuchten faint = zwak / klein recommendation = aanbevelen tax = belasting heffen op determine = bepalen purpose = doel effectiveness = rendement / doeltreffendheid reflect = een teken zijn van rather than = eerder / liever dan face = geconfronteerd worden met straightforward = gemakkelijk te begrijpen mean = gemeen / slecht favourable = gunstig starvation = hongerdood force = kracht issue = kwestie controversy = meningsverschil potential = mogelijk be incapable of = niet in staat zijn om controversial = omstreden be unacquainted with = onbekend zijn met discourage = ontmoedigen bring in = opbrengen / opleveren overflow = overlopen consider = overwegen conquer = overwinnen incentive = prikkel merely = slechts readily = snel en gemakkelijk booze / liquor = sterke drank penalty = straf minimise = minimaliseren / verkleinen reduce = verminderen be hooked on = verslaafd zijn aan pros and cons = voors en tegens propose = voorstellen supply and demand = vraag en aanbod observer = waarnemer profitable = winstgevend focus = zich richten op collision = aanrijding / botsing assault = aanval controls = bedieningsknopjes cemetery = begraafplaats (niet bij een kerk) / begraafplaats highlight = benadrukken petrol station / gas station = benzinestation affordable = betaalbaar invade = binnenvallen park ranger = boswachter van = busje previously = voorheen cover = dekken browse through = doorbladeren selfish = egoïstisch rental car = huurauto give somebody a lift = iemand laten meerijden talk somebody into = iemand overhalen om iets te doen head = in een bepaalde richting gaan youth hostel = jeugdherberg flashing light = knipperlicht junction / intersection = kruising hitchhike = liften celebration of = ode aan put somebody up = onderdak geven aan iemand handle = overweg kunnen met browse around = rondkijken (bijvoorbeeld in een winkel) casualty = slachtoffer battle = slag / veldslag steering wheel = stuur numerous = talrijk exhibit = tentoongesteld voorwerp overnight = van de ene dag op de andere dag / voor één nacht shoulder / lay-by = vluchtstrook vehicle = voertuig hiking tour = wandeltocht How = Wat ... service area = wegrestaurant universal = algemeen dissident = andersdenkend tie = band mastermind = bedenken en organiseren decisive = beslissend citizen = burger civil war = burgeroorlog beat about the bush = ergens omheen draaien acknowledge = erkennen recognition = erkenning tend to = geneigd zijn deliver a speech = een toespraak houden rifle = geweer met een lange loop / geweer county = graafschap take it or leave it = graag of niet rude = grof reform = hervorming headquarters = hoofdkantoor landlord = huisbaas tenant = huurder in a heartbeat = in een flits increasingly = in toenemende mate / steeds meer strenuous = inspannend turning point = keerpunt cherish = koesteren inferior = minderwaardig futile = nutteloos approximately = ongeveer indifference = onverschilligheid deliberate = opzettelijk shipyard = scheepswerf aspiration of = het streven naar / streven naar pursuit of = streven naar / het streven naar / najagen consent = toestemming wealthy = heel rijk / vermogend traitor = verrader treacherous = verraderlijk ensure = verzekeren / garanderen independent = zelfstandig pull over = aan de kant van de weg stoppen condition = aandoening adjoining = aangrenzend bring about = bereiken regard = beschouwen als promote = bevorderen occupant = bewoner within = binnen (+periode) / binnen domestic = binnenlands What goes around, comes around. = Boontje komt om z'n loontje. lack = een gebrek hebben aan annual = jaarlijks acquaintance = kennis had better = kunnen maar beter / kunnen beter airline company = luchtvaartmaatschappij mighty = machtig provided = mits monk = monnik trivial = weinig voorstellend / onbelangrijk bargain = onderhandelen meanwhile = ondertussen / intussen establish = oprichten change = overstappen cash machine / ATM = pinautomaat schedule = plannen voor een bepaald tijdstip riches = rijkdom wander = rondlopen bird of prey = roofvogel vendor = straatverkoper dozens = tientallen among = tussen / onder exhausted = uitgeput falcon = valk crucial = van enorm belang / cruciaal in advance = van tevoren comparable = vergelijkbaar advanced = vergevorderd display = vertoning departure for = vertrek naar benefit from = voordeel hebben van make progress = vooruitgang boeken mutual = wederzijds What you give is what you get. = Wie goed doet, goed ontmoet.