Engels : Nederlands a week = per week be fed up = het zat zijn brave = dapper difficult / hard = moeilijk famous / well-known = beroemd good at = goed in live = wonen patient = geduldig proud of = trots op soccer = voetbal teenager = tiener text = sms'en understand = begrijpen watch TV = tv-kijken answer = antwoord / antwoorden become = worden crazy about = gek op describe = beschrijven for example = bijvoorbeeld guess = raden important = belangrijk meet = ontmoeten people = mensen / personen person = persoon press / push = drukken slim = slank wear = dragen welcome = welkom write = schrijven