Engels : Nederlands cosy = gezellig delicious = lekker due = verschuldigd zijn extraordinary = buitengewoon extremely = erg few = een paar former = voormalig freezing = ijskoud helpful = behulpzaam likely = waarschijnlijk main = hoofd ordinary = gewoon powerful = krachtig the act = de daad the action = de actie the ad = de advertentie the alarm system = het alarmsysteem the ankle = de enkel the argument = het argument the arrival = de aankomst the article = het artikel the bacon = het spek the beef = het rundvlees the birth = de geboorte the bone = het bot the brochure = de brochure the cage = de kooi the calf = het kalf the career = de carrière the cattle = het vee the crime = de misdaad the criminal = de misdadiger the death = de dood the decision = de beslissing the designer = de ontwerper the diet = het dieet the door lock = het slot the economics = de economie the emergency = het noodgeval the experience = de ervaring the expert = de deskundige the farming = het boeren the fee = de kosten the final = de finale the gun = het wapen the gun control = de wapenbeheersing the gun owner = de wapeneigenaar the human = de mens the individual = het individu the item = het item the journalist = de journalist the law = de wet the league = de competitie the mall = het winkelcentrum the performance = de prestatie the position = de positie the speed dial = de sneltoets to compare = vergelijken to count = tellen to decorate = ingericht to deserve = verdienen to encourage = bemoedigen to experiment = experimenteren to explore = ontdekken to feed = voeren to greet = groeten to hide = verstoppen to increase = toenemen to insist = benadrukken to prevent = voorkomen