Engels : Nederlands
at least = ten minste
average = gemiddeld
definitely = bepaald
desperate = wanhopig
differently = anders
fairly = eerlijk
forever = voor altijd
future = toekomstig
gorgeous = prachtig
happily = gelukkig
historical = historisch
lonely = eenzaam
monthly = maandelijks
obviously = duidelijk
plenty = genoeg
shy = verlegen
the age = de leeftijd
the architect = de architect
the attention = de aandacht
the balcony = het balkon
the battle / to fight = het gevecht
the beauty = de schoonheid
the character = het karakter
the competitor = de concurrent
the complaint = de klacht
the CV = het cv
the detail = het detail
the employee = de medewerker
the entertainment = het amusement
the fiction = de fictie
the fuel = de brandstof
the guys = de jongens
the jet ski = de waterski
the kitten = een kitten
the mess = de rotzooi
the percent = het procent
the population = de populatie
to achieve = bereiken
to approach = naderen
to blow up = opblazen
to care = zorgen voor
to consider = overwegen
to cycle = fietsen
to deliver = leveren
to doubt = twijfelen
to escape = ontsnappen
to exchange = uitwisselen
to explode = exploderen
to heat = verwarmen
to hire = inhuren
to hug = knuffelen
to introduce = introduceren
to jump = springen
to kill = doden
to mind = erg vinden
to plug in = aansluiten