Engels : Nederlands shopper = winkelbezoeker buying habits = koopgewoonten to fill in a questionnaire = een vragenlijst invullen to conduct a survey = een enquĂȘte houden topic = onderwerp van gesprek consumer behaviour = consumentengedrag counter = toonbank aisle = gangpad in een winkel retailer = detailhandelaar / detaillist impulse purchases = impulsaankopen statement = bewering supermarket chain = supermarktketen local branch = plaatselijk filiaal home delivery = thuisbezorging head office = hoofdkantoor to expand the assortment = het assortiment uitbreiden to conduct an interview = een interview houden to approach a customer = een klant benaderen conclusions and recommendations = conclusies en aanbevelingen wrapping paper = inpakpapier shopping mall = overdekt winkelcentrum interest = rente high street = winkelstraat custom = klandizie advantages and disadvantages = voordelen en nadelen