Engels : Nederlands supermarket = supermarkt shopping list = boodschappenlijst glasses = bril handwriting = handschrift potatoes = aardappelen trousers / pair of trousers = broek vegetables = groenten frozen chips = diepvriespatat some = een paar next = volgende apples = appels keen on = dol op to go with = bij burgers = hamburgers carrots = wortelen salad = salade mayonnaise = mayonaise behind = achter everything = alles to find = vinden cross = boos oranges = sinaasappelen shopping = winkelen research = onderzoek reasons = redenen paying = betalen a way = een manier growing up = opgroeien to send = versturen to receive = ontvangen news = nieuws electronic = elektronisch other = andere clothing = kleding books = boeken toys = speelgoed stuff = spullen without = zonder to spend = doorbrengen birthday = verjaardag competition = wedstrijd today = vandaag to win = winnen free = gratis pair of jeans = spijkerbroek nice = leuk pyjamas = pyjama probably = waarschijnlijk ladies = dames gentlemen = heren pleased = blij to announce = aankondigen winner = winnaar to grab = grijpen thought = dacht step forward = kom naar voren paying for delivery = verzendkosten generation = generatie addict = verslaafde