Engels : Nederlands
stage = toneel
stand by = hou je gereed
performance = optreden
to puke = overgeven
stage fright = plankenkoorts
stomach ache = buikpijn
to start = beginnen
ago = geleden
stage manager = toneelmeester
to realise = beseffen
to act = acteren
auditions = audities
to worry = zorgen maken / zich zorgen maken
understudy = reserve acteur
rehearsed = geoefend
since = vanaf
rehearsals = repetities
part = rol
cue = seintje (om op te gaan) / seintje om op te gaan
audience = publiek
movie stars = filmsterren
to appear = verschijnen
theatre = theater
actors = acteurs
backgrounds = achtergronden
hires = neemt in dienst
to consult with = overleggen met
character = personage
to try = proberen
direction = richting
to influence = beïnvloeden
to spot = ontdekken
to develop = ontwikkelen
rare = zeldzaam
indicated = aangegeven
especially = vooral
opportunity = mogelijkheid
factory = fabriek
job = baan
cosy = gezellig
burnt = verbrand
to touch = aanraken
tray = blad
guy = kerel
queue = rij
food = eten
healthy = gezond
different = verschillende
locations = locaties
examining = onderzoeken
diets = diëten
ironic = ironisch
large = groot
chips = patat
series = serie
inspiring = inspirerend
rude = onbeleefd
celebrity = beroemdheid
to be familiar with = bekend zijn met
to be destined to = bestemd zijn voor
to be considered for = in aanmerking komen voor
enclosed resume = bijgesloten CV (curriculum vitae) / bijgesloten CV / bijgesloten curriculum vitae