Engels : Nederlands to give a hand = helpen to trek = een lange reis maken across = door to pull your weight = je steentje bijdragen back = rug straight = recht to bend = buigen to lift = optillen to strain = verrekken pain = pijn at the bottom of = onderin fault = schuld boyfriend = vriendje to avoid = vermijden sudden = plotseling movement = beweging painkiller = pijnstiller painful = pijnlijk to break = breken funny = grappig to contain = bevatten exercise bike = hometrainer to speed = te hard rijden to blame = de schuld geven aan lack = gebrek goat = geit motorist = automobilist mountain = berg to take advantage of = gebruikmaken van to risk = het risico lopen obviously = klaarblijkelijk ticket = bekeuring monkey = aap commuter = forens pickpocket = zakkenroller to escape = ontsnappen to chase = wegjagen delay = vertraging fierce = woest government = regering vegetable = plantaardig to power = aandrijven fuel = brandstof to believe = geloven law = wet to encourage = aanmoedigen vehicle = voertuig agricultural = landbouw to solve = oplossen