Engels : Nederlands Gran = oma adventure = avontuur about = ongeveer to remember = zich herinneren yesterday = gisteren to hitchhike = liften luxury = luxe sports car = sportwagen wonderful = geweldig balcony = balkon swimming pool = zwembad all night = de hele nacht motorbike = motor glorious = schitterend scenery = landschap incredible = ongelooflijk story = verhaal romantic = romantisch to exaggerate = overdrijven to imagine = zich voorstellen probably = waarschijnlijk guest = gast to keep to = zich houden aan past = verleden course = cursus human = menselijk skeleton = skelet to dig up = opgraven Christian = christelijk graveyard = begraafplaats Easter = Pasen to be allowed to = mogen sex = geslacht illness = ziekte to suffer from = lijden aan male = man teeth = gebit to measure = meten hip = heup bone = bot hole = gat back = rug skull = schedel sword = zwaard blow = slag century = eeuw explanation = uitleg originally = oorspronkelijk fisherman = visser warrior = krijger cinema = bioscoop to drive someone mad = iemand gek maken to copy = overschrijven to develop = ontwikkelen language = taal weapon = wapen to invade = binnenvallen country = land perhaps = misschien to daydream = dagdromen Scandinavia = Scandinaviƫ instead = in plaats daarvan fact = feit to wheel up = aan komen rijden sometimes = soms to pay = lonen ago = geleden war = oorlog to order = bevel geven tot to pack off = wegsturen to broadcast = uitzenden to attend school = naar school gaan to face = onder ogen zien discipline = discipline separated = gescheiden confused = verward to be homesick = heimwee hebben possession = bezitting memory = herinnering mask = masker spare = reserve toy car = speelgoedauto bar = reep nervous = zenuwachtig sweet shop = snoepwinkel plane = vliegtuig brave = dapper evacuation = evacuatie to be stripped of = worden ontdaan van watch tower = wachttoren face to face = oog in oog ancestor = voorouder archaeological = archeologisch remains = overblijfselen build = bouw cause of death = doodsoorzaak