Engels : Nederlands
map = landkaart
ahead = vooruit
hill = heuvel
wrong = verkeerd
correct = juist
route = route
walker = wandelaar
dark = donker
to argue = ruziën
to complain = klagen
plenty of = meer dan genoeg
daylight = daglicht
nature = natuur
to surround = omringen
wood = bos
bird = vogel
to get lost = verdwalen
to track = bepalen
position = positie
nonsense = onzin
design = ontwerp
confusing = verwarrend
to seem = lijken
rare = zeldzaam
monkey = aap
dolphin = dolfijn
canoe = kano
rainforest = regenwoud
conservation = behoud
diary = dagboek
bug = insect
heat = hitte
ill = ziek
shattering = doodvermoeiend
rucksack = rugzak
heaven = hemel
hammock = hangmat
shone = scheen
torch = zaklamp
clear = veilig
scared = bang
bum = achterste
spider = spin
to long for = verlangen naar
bitten = gebeten
to itch = jeuken
organic = biologisch
farm = boerderij
open day = open dag
principle = principe
welfare = welzijn
to treat = behandelen
cow = koe
pig = varken
sheep = schaap
duck = eend
to shelter = schuilen
to spray = besproeien
crop = gewas
artificial = kunstmatig
substance = stof
to pick up = oppakken
piglet = big
sweet = lief
carpet = tapijt
anyway = trouwens
pet = huisdier
to wriggle = kronkelen
mud = modder
to cover = bedekken
at least = tenminste / ten minste
poo = poep
smelly = stinkend
to bark = blaffen
to shovel = scheppen
broom = bezem
puddle = plas
wee = urine
shade = schaduw
creature = wezen
tongue = tong
creepy = eng
alien = buitenaards wezen
cute = schattig
penguin = pinguïn
to scrape = schrapen
to stroke = aaien
to expect = verwachten
lion = leeuw
to remain = overblijven
to roar = brullen
fence = hek
exhausted = uitgeput
rewarding = dankbaar
to muck out = uitmesten
carcass = karkas
tribe = stam
short-tempered = lichtgeraakt
tinned = uit blik