Engels : Nederlands travel = reizen accommodation = verblijf, accommodatie / verblijf / accommodatie travel agent’s = reisbureau drumming = het trommelen dolphin = dolfijn dive = duiken sound = geluid include = omvatten cost = de kosten flight = vlucht fly = vliegen student = student rail card = treinabonnement direction = aanwijzing, richting / aanwijzing / richting straight down = rechtdoor traffic light = verkeerslicht foot bridge = voetgangersbrug curious = nieuwsgierig enjoy = leuk vinden tour company = reisorganisatie ecotour = ecoreis natural area = natuurgebied wildlife = dieren in het wild, natuur / dieren in het wild / natuur ruin = ruïneren, kapot maken / ruïneren / kapot maken environment = omgeving, milieu / omgeving / milieu chat-up line = versiertruc