Engels : Nederlands tour = rondleiding motor vehicle = motorvoertuig to mess about = (aan)rommelen / aanrommelen / rommelen to make sense = logisch zijn skill = vaardigheid, bekwaamheid / vaardigheid / bekwaamheid theory = theorie to run / ran / run = runnen, leiding geven / runnen / leiding geven aan day release = vrije dagen, educatief verlof / educatief verlof / vrije dagen full-time = fulltime repair = reparatie to remove = verwijderen to replace = vervangen electrical = elektrisch part = onderdeel to reduce = verminderen risk = risico safety = veiligheid technical = technisch to move on = doorgaan advanced = gevorderd to test drive = een proefrit maken, testen / een proefrit maken / testen enthusiastic = enthousiast to fill in = invullen application form = aanmeldingsformulier applicant = kandidaat apprenticeship = leertijd, leerlingschap / leertijd / leerlingschap fitter = monteur trainee = stagiair