Engels : Nederlands to be pleased = blij zijn change = verandering to be fed up = het zat zijn totally = helemaal, totaal / helemaal / totaal to have = hebben had = had even = zelfs next to = naast to do = doen did = deed well = goed term = trimester to complain / to moan = klagen to bring = brengen brought = bracht to come = komen came = kwam to see = zien saw = zag huge = reusachtig lead = halsband, riem / riem / halsband way = weg path = pad to lead = leiden, voeren / leiden / voeren led = leidde, voerde / leidde / voerde river = rivier through = door gate = hek to turn right = rechts afslaan lane = weggetje directly = rechtstreeks to shut = sluiten shut = sloot watch = horloge walk = wandeling to lick = likken unsatisfactory = onvoldoende parents’ evening = ouderavond woods = bos to moan = zeuren, klagen / zeuren to bark = blaffen to be up to something = iets in je schild voeren fishy = verdacht expensive-looking = duur uitziend to relax = ontspannen