Engels : Nederlands surge = stijging to dominate = overheersen to strain = streven to shove = duwen to down = naar binnen werken to down food = eten naar binnen werken arch-rival = aartsrivaal tally = aantal to remain = resteren / overblijven to stretch = uitrekken to accommodate = ruimte bieden aan hard-to-digest = moeilijk verteerbaar to shrink = krimpen to choke = stikken precaution = voorzorgsmaatregel gluttony = vraatzucht qualm = angstig gevoel to knock off = verslaan perch = toppositie consideration = overweging / aandachtspunt to insist = ergens op staan (figuurlijk) to sanction = goedkeuren / bekrachtigen to adhere to = zich houden aan regulation = voorschrift suitable = geschikt to discourage = ontmoedigen circumstance = omstandigheid