Engels : Nederlands belongings = bezittingen toiletries = toiletartikelen to allocate = toewijzen accompanying = bijbehorend dutiful = plichtsgetrouw to scatter around = verspreiden bound = beslist to rule out = uitsluiten coat = laag / verflaag to give someone leave to = iemand toestemming geven om to paper = behangen stash = voorraad common room = zitkamer in een groepsaccommodatie preference = voorkeur oddity = merkwaardigheid cleanliness = het schoonhouden ornament = decoratie to pre-empt = iets vóór zijn to bear in mind = in gedachten houden patronising = betuttelend to bend to = buigen voor to restrict = beperken laundry = wasgoed / (was)goed / was to rummage around = rondsnuffelen prospective = toekomstig