Engels : Nederlands word a = word b to access = toegang krijgen tot to admit = toegeven attention = aandacht to be keen on = gek zijn op chips = patat to connect = verbinden curious = nieuwsgierig finally = eindelijk free = gratis ill = ziek to need = moeten / nodig hebben password = wachtwoord to select = uitkiezen / selecteren settings = instellingen to show = laten zien stage = podium to tap = tikken to turn on / turn off = aanzetten / uitzetten to teach = leren / bijbrengen to use = gebruiken