Engels : Nederlands word a = word b bush = struik cage = kooi to clean = schoonmaken cross = boos cuddly = aaibaar / aanhalig to drag = slepen to get = kopen / aanschaffen to grunt = knorren to hide = zich verstoppen to lean = buigen / leunen to mean = bedoelen pet = huisdier pig = varken rabbit = konijn reptile = reptiel to rescue = redden snake = slang tummy = buik(je) vet = dierenarts wet = nat