Engels : Nederlands find – found = vinden – vond(en) clean = schoonmaken think – thought = denken – dacht(en) throw out – threw out = weggooien – gooide(n) weg worth = waard prize = prijs driving licence = rijbewijs treat to = trakteren op save = sparen charity = goed doel buy – bought = kopen – kocht(en) quit = opgeven store = winkel enjoy = genieten enough = genoeg