Engels : Nederlands accident = ongeluk invention = uitvinding powder = poeder break – broke = breken – brak(en) bar = reep piece = stuk melt = smelten crispy = knapperig angry = boos cut – cut = snijden – sneed / sneden until = totdat company = bedrijf stick – stuck = kleven – kleefde(n) hook = haakje choose – chose = kiezen – koos / kozen