Engels : Nederlands blouse = bloes to borrow = lenen to change = zich omkleden to discuss = bespreken earring = oorbel fashionable = modieus fit = passen to get ready = zich klaarmaken jewellery = sieraden past = langs, voorbij pretty = mooi shorts = korte broek suit = passen bij, goed staan top = topje (kleding) traffic lights = verkeerslichten to try on = aanpassen to turn = afslaan umbrella = paraplu wardrobe = kleerkast, garderobe wellies = regenlaarzen