Engels : Nederlands about to (to be) = op het punt staan om bond (to) = een band opbouwen branch = tak break down (to) = stuk gaan changeable = wisselvallig, veranderlijk cling on (to) - clung on - clung on = vasthouden - hield(en) vast - vastgehouden duck (to) = wegduiken, bukken entry = toegang force (to) = dwingen harness = klimgordel helmet = helm immediate = naaste (bij familie) make an effort (to) = zich inspannen, proberen resist (to) = weerstaan secure = veilig shower = regenbui strap = riem, bandje strike (to) - struck - struck = raken, slaan - raakte(n) - geraakt stubborn = eigenwijs toe = teen tone = toon tow (to) = slepen, (weg)trekken voice = stem waist = middel, taille