Engels : Nederlands arrangement = afspraak, regeling bride = bruid ceremony = ceremonie, huwelijksvoltrekking forever = voorgoed get married (to) = trouwen get on someone’s nerves (to) = iemand op de zenuwen werken groan (to) = kreunen groom = bruidegom keep someone company (to) = iemand gezelschap houden mingle (to) = met anderen praten (op een feest) posh = chic relative = familielid relief = opluchting request (to) = verzoeken ride (to) - rode - ridden = een ritje maken met/in smart = netjes, chic speech = toespraak supposed to be = eigenlijk de bedoeling zijn upset (to) - upset - upset = boos/verdrietig maken wedding = bruiloft, huwelijk