Engels : Nederlands solo = solo pick = uitkiezen / kiezen favourite = lievelingetje absent = afwezig, absent / afwezig / absent incredible = ongelooflijk in public = voor publiek bath = bad spot = opmerken, zien / opmerken / zien talent = talent often = vaak hide = zich verbergen curtain = gordijn stage = toneel, podium / toneel / podium select = uitzoeken, selecteren / uitzoeken / selecteren soloist = solist please = alstublieft / a.u.b jump up = opkomen calm down = kalmeren applause = applaus decide = besluiten quite right = helemaal gelijk congratulations = gefeliciteerd ate = at eat = eten told = vertelde tell = vertellen took = nam take = nemen saw = zag see = zien