Engels : Nederlands permission = toestemming call = telefoontje shut = dichtdoen support = steunen stand by = helpen, bijstaan / helpen / bijstaan confess = bekennen, opbiechten / bekennen / opbiechten completely = helemaal have to = moeten marry = trouwen met stranger = vreemde unwanted = ongewenst overhear = toevallig horen running away = weglopen cross my heart! = erewoord! cousin = neef, nicht / neef / nicht arranged = geregeld marriage = huwelijk refuse = weigeren runaway = wegloper force = dwingen persuade = overhalen be in her shoes = in haar schoenen staan option = optie, mogelijkheid / optie / mogelijkheid discuss = discussiÌÇren, praten over / discussiÌÇren / praten over breathe = ademen useless = nutteloos