Engels : Nederlands
to arrange = regelen
few = weinig
anything = iets
publicity = publiciteit, bekendheid / publiciteit / bekendheid
playground = schoolplein
rubbish tip = vuilnisbelt
untidy = rommelig
mess = rommel, zootje / rommel / zootje
to keep = houden
kept = hield, hielden / hield / hielden
tidy = netjes
campaign = actie, campagne / actie / campagne
to spit = spugen
spat = spuugde, spuugden / spuugde / spuugden
ground = grond
to pick up = oprapen
cheeky = brutaal
bossy = bazig
to be allowed = mogen
to throw = gooien
threw = gooide, gooiden / gooide / gooiden
terrible = verschrikkelijk
unpopular = impopulair
off = weg
anti = anti
litter = afval, rommel / afval / rommel
to clean up = opruimen, schoonmaken / opruimen / schoonmaken
to laugh at = uitlachen
surprised = verbaasd
to contact = contact opnemen met
to have got to do with = te maken hebben met
graffiti = graffiti
to chew = kauwen