Engels : Nederlands
festival = festival, feestdag / festival / feestdag
meaning = betekenis
slippers = pantoffels
Muslim = moslim
Eid = Suikerfeest
Ramadan = ramadan, vastenmaand / ramadan / vastenmaand
loads = een heleboel
Boxing Day = tweede kerstdag
match / race = wedstrijd
poor box = collectebus voor de armen
leftover = restje
servant = bediende
postman = postbode
dustman = vuilnisman
tip = fooi
fox hunting = vossenjacht
to ban = verbieden
sales = uitverkoop
store = winkel
race = wedstrijd, race / race
neighbour = buurman
boyfriend = vriend
Tasmania = TasmaniÌÇ
water-skiing = waterskiÌÇn
to ring = opbellen
rang = belde op, belden op / belde op / belden op
to come over = overkomen
came over = kwam over, kwamen over / kwam over / kwamen over
UK = Verenigd Koninkrijk
you lot = jullie allemaal
romance = romantiek
air = lucht
to celebrate = vieren
fasting = vasten
yacht = zeiljacht