Engels : Nederlands bear = beer start = begin to remind = doen denken aan bar = caf̩, kroeg / caf̩ / kroeg drink = drankje bartender = barkeeper to laugh off = weglachen to share = delen worries = zorgen to depress = depressief maken to involve = betrekken bij pale = bleek to get out of = eruit komen the one = degene to sympathize = begrip tonen columnist = columnist, rubriekschrijver / columnist / rubriekschrijver agony aunt = vrouw die lezersvragen beantwoordt sympathy = medeleven leather = leer wallet = portemonnee to lose = verliezen , kwijtraken / verliezen / kwijtraken lost = verloor, verloren / verloor / verloren / verloren cash = contant geld racket = racket last = voor het laatst valuables = waardevolle spullen to leave = achterlaten left = liet achter, lieten achter / liet achter / lieten achter / achtergelaten to disappear = verdwijnen pocket = zak a pair of trousers = broek changing room = kleedkamer lunchtime = tussen de middag, etenstijd / tussen de middag / etenstijd cleaner = schoonmaker Year 11s = vijfde klas van de middelbare school badminton = badminton thief = dief personal = persoonlijk counselling = goede raad suspicious = verdacht tracksuit = trainingspak