Engels : Nederlands a couple of = een paar the other day = onlangs, kort geleden / onlangs / kort geleden to rush = rennen, vliegen / rennen / vliegen to be bored = zich vervelen sign = teken generous = gul, royaal / gul / royaal hardly = nauwelijks to afford = zich permitteren bill = rekening contract = abonnement deal = overeenkomst MP3 player = mp3-speler locker = kluisje bench = bank lost property = gevonden voorwerpen trainers = sportschoenen to turn = draaien, omkeren / draaien / omkeren upside down = ondersteboven phone card = telefoonkaart to report = melden, aangeven / melden / aangeven notice = mededeling, briefje / mededeling / briefje central heating = centrale verwarming pipe = buis to fall = vallen fell = viel / vielen fallen = gevallen to reach = erbij kunnen, bereiken / erbij kunnen / bereiken dusty = stoffig detective = detective gone = weg, zoek / weg / zoek to mean = bedoelen meant = bedoelde, bedoelden / bedoelde / bedoelden / bedoeld straight = recht, rechtstreeks / recht / rechtstreeks thanks = dank crutch = kruk pay-as-you-go = prepaid theft = diefstal