Engels : Nederlands
to drown = verdrinken
south = zuid
to burn = branden
burnt = brandde / brandden / verbrand
records = hier: registratie
to begin = beginnen
began = begon / begonnen
begun = begonnen
region = regio, streek / regio / streek
to create = veroorzaken, creÌÇren / veroorzaken / creÌÇren
fire = brand, vuur / brand / vuur
to destroy = vernielen, verwoesten / vernielen / verwoesten
to explode = exploderen
to drop = vallen
sky = lucht, hemel / lucht / hemel
forest = bos
farmland = landbouwgebied, landbouwgrond / landbouwgebied / landbouwgrond
state = staat
to be missing = vermist worden
firefighter = brandweerman
natural = natuurlijk
event = gebeurtenis
dry = droog
locals = plaatselijke bewoners
to describe = beschrijven
countryside = platteland
to save = redden
to recover = herstellen
caller = beller
radio = radio
to hide = verstoppen, zich verstoppen / verstoppen / zich verstoppen
hid = verstopte / verstopten
hidden = verstopte
authorities = overheidsinstanties, autoriteiten / overheidsinstanties / autoriteiten
proud = trots
to continue = doorgaan
to promise = beloven
control = controle
warning = waarschuwing
tocause = veroorzaken
business = bedrijf
tourist = toerist
ruins = resten, ruÌøne / resten / ruÌøne
terrified = doodsbang
nosy = nieuwsgierig