Engels : Nederlands to ask someone out = iemand uitnodigen to forgive / forgiven = vergeven forgave = vergaf / vergaven frankly = eerlijk gezegd incorrect(ly) = onterecht, ten onrechte / onterecht / ten onrechte to set the record straight = iets rechtzetten to assume = aannemen, veronderstellen pocket money = zakgeld fortnight = veertien dagen car boot sale = kofferbakverkoop bloke = gozer, vent / gozer / vent half-price = tegen halve prijs goods = koopwaar, goederen / koopwaar / goederen till = kassa to clear the air = een misverstand uit de weg ruimen to dislike = een hekel hebben aan all over the place = Overal to arrest = arresteren to send = sturen sent = stuurde / stuurden / gestuurd suspicious = verdacht urgent(ly) / urgent = dringend to repay = terugbetalen repaid = betaalde terug / betaalden terug / terugbetaald to catch = pakken caught = pakte / pakten / gepakt leader = leider prison = gevangenis sentence = straf fine = boete community service = taakstraf to be surrounded = omringd worden sweet = lief to pinch = jatten conscience = geweten to be on probation = in je proeftijd zitten